17/05/2024
De NRC van 15 mei jl. plaatste een interview met classicus en schrijver Arjan van Veelen over het eindexamen Grieks van de voorgaande dag. Van Veelen prijst de leerlingen van het huidige examenjaar gelukkig, omdat zij ‘twee van de mooiste literaire teksten uit de filosofie in het origineel mogen lezen.’ Die twee mooiste literaire teksten, dat zijn de grotvergelijking uit de Politeia en de mythe over het ontstaan van de liefde uit het Symposion.
In Lampas 57.1 staat een artikel van Gerard Boter over de grotvergelijking. Mensen zitten vanaf hun vroegste jeugd vastgebonden in een grot. Het enige wat ze kunnen zien is de achterwand. Achter de gevangenen staat een muur, daarachter loopt een pad, en daar weer achter brandt een vuur. Langs het pad lopen mensen die voorwerpen dragen. De schaduwen van die voorwerpen vallen op de wand waarop de gevangenen uitkijken. Doordat de gevangenen nooit iets anders hebben gezien dan de schaduwen op de wand, houden ze die schaduwen voor de werkelijkheid.
Boters artikel is een van de bijdragen in dit nummer die aansluiten bij het Plato-pensum voor het CE Grieks. Voor het eindexamen 2024 komen we met deze signalering te laat. Maar Boters artikel is een goede aansporing om, bevrijd van de druk van het examen, te blijven nadenken over de grotvergelijking. Juist doordat die behoort tot ‘de mooiste literaire teksten uit de filosofie’, krijgt de lezer immers de neiging geen oneerbiedige vragen te stellen. Boter laat zich door zijn bewondering voor Plato niet weerhouden de vinger te leggen bij punten waar de vergelijking mank gaat. Ook houdt hij de relatie tussen de grotvergelijking en de twee vergelijkingen die daaraan voorafgaan, tegen het licht: de vergelijking van de zon en de vergelijking van de lijn. Deze drie vergelijkingen verbeelden de relatie tussen enerzijds de onbestendige materiële wereld en anderzijds de immateriële wereld van de Ideeën, de enige objecten van waarachtige kennis.
Uit de titel van Boters bijdrage, ‘Horen, zien en spreken’, blijkt waar hij vragen stelt over de voorstelling van de gevangenen in de grot. We moeten ons beperken tot één voorbeeld. Plato’s Socrates houdt zijn gesprekspartners voor dat, mochten de dragers van de voorwerpen op het pad geluid maken, de gevangenen daarvan de echo zullen horen via de wand waarop zij uitkijken, en dat zij zullen denken dat de daarop geprojecteerde schaduwen de geluidsbron zijn. Boter wijst er fijntjes op dat het voor de gevangenen ‘onmogelijk [is] om niet de originele geluiden te horen die door de echo weerkaatst worden.’ Nu bieden Socrates’ gesprekspartners in de Politeia meestal weinig weerwoord, dus dit probleem wordt in de dialoog zelf niet gesignaleerd. Natuurlijk niet, want het raakt de voorstelling van de conditie van de gevangenen, die schaduwen voor originelen en echo’s voor geluiden houden, in de kern. Opvallender is dat het naar Boters beste weten ook nadien nooit is opgemerkt.
Tenslotte. Boter geeft in dit artikel een fraaie demonstratie van zijn vermogen om tekstkritische problemen op een toegankelijke manier uit te leggen. Wie wil weten wat er in Resp. 515b4-5 écht heeft gestaan doet er voortaan goed aan bestaande edities terzijde te leggen en Lampas 57.1 ter hand te nemen.
Berichten van Lampas mogen gedeeld worden, graag zelfs.